18e eeuw: brand en herbouw
De brand van 1725
"Alsoo op den 5d. april van den jaare 1725 des middags omtrent een uur binnen deesen dorpe een seer heevige brand ontstond, in het Groostquartier, waar door in de tijd van drie Uüren sestig Woonhuysen, En Een Meenigte Schuuren en Loodsen, aan de Woede der Vlamme Geoffert Wierden."
De datum is onjuist en moet zijn 30 april, volgens later gevoerde correspondentie. Van Yssum weet in zijn 'Beschrijving van Hilversum', gemaakt in 1770, niet anders te melden dan een "zwaare Brand, waar door meer dan 50 Huizen wierden in de Asche gelegt." Verder verscheen bij J. Hendriksz te Amsterdam in 1725 een 'Waerachtig verhaal van den schrikkelijken brand, die er geweest is in het dorp Hilversum', een soort volksgedicht, versierd met een houtsnede. In het Gedenkboek Hilversum staat: "Dit vers hebben wij niet kunnen opsporen."
In de geschriften van Lambert Rijcks Lustigh staat, dat de brand is ontstaan tijdens een bruiloft, dat er twee kinderen zijn omgekomen, 60 huizen verbrand en dat twee brandspuiten van Hilversum, één van Loosdrecht en één van ’s-Graveland tevergeefs trachtten het vuur te bestrijden. Een verzoek tot het houden van een collecte werd door de Staten van Holland en West-Friesland afgewezen.
Twee eeuwen later werd van de brand van 1725 nog een oude prent afgedrukt (afb. 4). Ook daarop werd een kerk weergegeven, die beslist niet in Hilversum heeft gestaan. Er is een afbeelding uit 1739, waarop de kerk waarschijnlijk redelijk waarheidsgetrouw is weergegeven (afb. 5). Op die tekening staat ook het tuinhuisje van de oude pastorie, maar of het tuinhuisje daarop volgens de werkelijkheid is weergegeven is twijfelachtig. Op een afbeelding uit 1762 is het gezicht op de kerk en het rechthuis afgebeeld (afb. 6).
Afbeelding 4: De brand in Hilversum in 1725
Afbeelding 5: De dorpskerk met pastorie en tuinhuisje, handgekleurde gravure uit 1739
Afbeelding 6: De Dorpskerk en Rechthuis, ets van Willem Writs uit 1762
De brand van 1766
Op 25 juni 1766, om half twee in de middag, was een joodse vleeshouwer in zijn achterhuis aan de Groest vet aan het smelten. Door onbekende oorzaak ontstond brand. Sommigen menen, dat de vlam in de pan is geslagen. Dat jaar was er een warme droge zomer, de rieten kappen van de gebouwen waren kurkdroog. De pompen leverden te weinig water om te blussen. Er stond een hevige zuid-oostenwind, die de vlammen aanwakkerde. De vonken zorgden voor uitbreiding van de brand, ook op plaatsen waar het niet werd verwacht. Het ging in rap tempo van kwaad tot erger; het werd een zware brand.
Vele inwoners hadden hun inboedel in de kerk gebracht. Men dacht, dat het in dat stenen gebouw met leien gedekt wel veilig zou staan. Maar dat liep anders. Door de hevige wind en de enorme vonkenregen vatte eerst de toren vlam, vervolgens de kerk, het rechthuis, de daartegenover liggende secretarie, het schoolhuis en verder alle huizen aan de Kerkbrink.
Schuren, fabrieken en wel 220 huizen gingen ten gronde, ook alle openbare gebouwen werden verwoest. Het dorpsarchief ging verloren, behalve een kist, die Hendrik de Blinde tijdens de brand wist te redden. Ook alle kerkelijke archiefstukken werden door de brand verwoest. "Ds. Van Yssum heeft later getracht de doop- en lidmatenboeken, ja zelfs het trouwboek te reconstrueren."
In 'De Philosooph' 'kwam een ooggetuige aan het woord. Perk wijst in een gedicht op springend vuur:
"(…) het aklig uur,
Waarin het alverslindend vuur
En huis èn kerk in asch verkeerde
Daar ’t op de vleugelen des winds
Door ’t luchtruim vloog en hier en ginds
En op een derde plaats gelijk zijn prooi verteerde."
De noodzakelijke geestelijke bijstand bleef waarschijnlijk ook achterwege. De predikant, ds. Arnoldus van der Voort, en zijn echtgenote moesten zich in slaapgewaad redden: het middagslaapje werd wel heel wreed verstoord! Pastorie en inboedel gingen in vlammen op en de predikant werd "in plaats van troost aan zijne Gemeente te kunnen geeven, zelve een voorwerp van beklag," vermeldt 'De Philosooph'.
Elf dagen na de brand op zondag 6 juli hield de pastor loci voor ’t eerst in een achterhuis een preek over Psalm 119: 137. Ds. Van der Voort werd kort daarop weduwnaar. Hij kreeg tijdelijk bij Gijsbert Smits aan de Groest onderdak. Hij kon zich niet redden en vertrok naar Staphorst. "Hilversum bleef onberedderd achter."
Van de brand is een prent gemaakt en gepubliceerd (afb. 7). Van de situatie na de brand zijn verschillende prenten beschikbaar (afb. 8 en 9).
Afbeelding 7: De dorpsbrand van 1766
Afbeelding 8: Kerk en Rechthuis na de brand, ets van Willem Writs 1766; merk op dat het theehuisje ongedeerd bleef
Afbeelding 9: De ruïne van de kerk en pastorie na de brand van 1766
Na de brand bad Hilversum om hulp
De schade van de brand werd berekend op f332.341,--. Dat konden de Hilversummers niet zelf bekostigen. Men trok met een deputatie naar Den Haag om bij de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier van Holland een verzoek in te dienen om in verschillende dorpen en steden een collecte te houden. Op 2 september 1766 beslisten de raden positief op het request van "Die van Hilversum om diverse gratiën voor de Ingezetenen aldaar:
(…) dat bovendien van de kerk het dak en al het houtwerk zoo buiten als binnen dezelve, mitsgaders al het loot ten eenenmale verbrand en gesmolten is, ook verscheide grafzerken door de nedervalling van swaare stukken hout en muurwerk zijn gebroken, welke openingen veroorzaakt hadden, dat de brand zelfs tot in de graven zig had geëxtendeert, en doodkisten en lijken daardoor waren verteert geworden; zijnde alleenlijk van de kerk blijven staan de muuren en pilaaren; dat van den tooren, welke voorzien was van een spits van 35 a 36 voeten hoog, de spits is verbrand, de klok gesmolten, en het uurwerk geheel verdestrueert, zoodat van dezelve meede niets was over gebleeven als de muuren; dat het rechthuis met de daar aan vereenigde wooning voor den Diender van de Justitie, de pastorije en het schoolhuis, alle genoegzaam tot de grond toe waren afgebrand."
Daarna werd overwogen of – omdat Hilversum geen ambachtsheer had, maar de Staten van Holland uit kracht van hun souvereiniteit "de ambachtsheerlijkheid in den boezem hadden" – zij gerechtigd waren hun aandeel in de kosten van den opbouw der publieke gebouwen te dragen. Er werd besloten uit het "Comptoir generaal van kerkelijke goederen en inkomsten" te verstrekken een som van f10.000,--. Voor de rest van de benodigde penningen zou het dorp een lening mogen sluiten.
Om de omvang van de ramp duidelijk te maken en de mensen tot deelname aan de collecte te bewegen, werd een collecteplaat (afb. 10) gemaakt, hetgeen in die dagen wel vaker gebeurde. Op de plaat werden zes afbeeldingen aangebracht en in drie kolommen een uitvoerig gedicht van 156 regels over de ramp. Over de torenbrand stond daarin:
"Daar vat de Vlam de Spitse van den Tooren,
Smelt het Metaal der Klokken, dat het stroomt
Langs Balk en Muur. Geen Nat dien Brand betoomt;
Het gantsch Gebouw moet in dien Vuurgloed smooren."
In de loop van 1766 werd de collecte gehouden. In 'De Philosooph' en 'de Mercurius', werden de lezers opgewekt om er aan mee te doen. De opbrengst was f108.695,--. Daarvan kwam ongeveer de helft uit Amsterdam. Aan de getroffenen kon eenderde van de geleden schade worden vergoed. Voor de herbouw van kerk, toren, rechthuis, schoolgebouw en pastorie was onvoldoende geld beschikbaar. Er ontbrak f21.000,--. Voor een geldlening moest de hele bevolking toestemming verlenen. Alle manlijke ingezetenen moesten in de houten noodkerk bij elkaar komen. Er waren 220 personen. Zij gaven toestemming een lening te sluiten en enkele belastingen te verhogen. Ruim één jaar na de fatale brand, op 1 september 1767, kon de nieuwe spits op de toren worden aangebracht.
Alleen het tuinhuisje van de pastorie ontkwam aan de grote brand. Het staat in gerestaureerde toestand nog steeds op dezelfde plek. Na de brand van het rechthuis vergaderde het dorpsbestuur in het begin in dit tuinhuisje. Op 3 maart 1768 kon men weer in het rechthuis vergaderen.
Afbeelding 10: De collecteplaat ten behoeve van het herstel van de kerk
Houten hulpkerk
Na de brand zat de hervormde gemeente zonder kerk. Met spoed werd een plan gemaakt voor de bouw van een noodkerk, die 'kerkloods' werd genoemd. Met goedvinden van de Gecommitteerde Raden van het Zuiderkwartier van Holland werd door de timmerman Willem Post voor f1.425,-- een houten gebouw neergezet, lang 78 en breed 50 voet. Het moest binnen vier weken worden gebouwd. De kerkloods zou eerst achter het huis van ene Smits of Smith op de Groest worden geplaatst, maar kort daarna werd besloten de loods "op een stuk veld Graaffelijkheidgrond voor de huysinge van Doctor de Bois" te doen verrijzen. Vermoedelijk was deze plek het brinkje aan de ’s-Gravelandseweg, waarop nu de Kei ligt.
Herbouw kerk, pastorie en school
Aanstonds werd begonnen aan de opbouw van kerk, toren, enzovoort. "Den 29en van Grasmaand 1767" werd de herbouw van kerk, pastorie en school aanbesteed, naar een ontwerp, op last van de Gecommitteerde Raden, samengesteld door de ingenieur Van der Graaf. De Kerk werd voor f 13.400,-- gegund aan de Gebroeders Pieck en N. de Haan, timmerlieden te Breukelerveen en Naarden; de pastorie voor f5.997,-- en het schoolhuis voor f2.950,-- aan G. de Wilde en Zoon, Metselaars te Weesp.
"Dit feit deed den dichter van den Troost- en Lierzang, de snaren tokkelen, den nieuwen predikant Dr. Van IJssum en den ingenieur Van der Graaf met lauweren tooien en in vrome verrukking de gunsten des Hemels afmalen, die Hilversum weer een tempelgebouwe schonk, om te eindigen met de volgende ontboezeming:
Zoo waarlijk breng zijn trouwe Min
Hen, die, met innig zielsvermaken,
De Drempels van dit Huis bewaken,
Zelve, als gewijde Tempels in
Ten Heiligdomme, in ’t Hof der Hoven,
Het nieuw Jeruzalem, hier boven
Daar Hij als Koning, triomfeert
Om hem, aan ’s Vaders zij verheven,
Op ’t Hoogst gezaligd en vereerd,
In de eindelooze Eeuwigheid, met d’Eng’len dank te geven.
Troost- en Lierzang, aan die van Hilversum op het blijde vooruitzicht van de Herbouwing der Kerk en Pastorye aldaar, enz. door J. B. D. Z. te Utrecht bij J. v. Schoonhoven en G. van den Brink Jansz. 1767. (Troostzang)."
Een "zeer geliefd Leeraar"
Door het droevige vertrek van ds. Van der Voort moet een nieuwe predikant worden gezocht. Op 18 april 1767 kwamen vier "proponenten" hun gaven laten horen. Zij verbleven bij Gerrit Numan en uit de rekeningen valt op te maken, dat zij het daar heel goed hadden. Johannes Wilhelmus van Yssum bleek de begeerde man te zijn. De wijze van beroepen leidde tot moeilijkheden met de baljuw van Gooiland.
Op 9 augustus 1767 werd ds. J.W. van Yssum door zijn vader Petrus van Yssum bevestigd als predikant. De dominee bleef tot zijn dood ongehuwd. Ds. Van Yssum was de eerste Hilversumse predikant, waar een portret van bestaat. Hij was bij de bevolking bemind, een "zeer geliefd Leeraar."
"Deze kerk is zeer net"
Op 3 juli 1768 werd de gerestaureerde kerk in gebruik genomen. Ds. Van Yssum preekte over Ezra 6: 14 – 17. ’s Middags preekte zijn vader over Psalm 84: 11.
De kerk had aan twee zijden een ingang en een ingang onder de toren, die veel groter, hoger en breder was. Die ingang werd gebruikt bij begrafenissen, "de lyken werden er door in de kerk gedragen".
De kerk is 49 voeten breed, 74 voeten lang binnen muurs, behalve het choor, dat 26 voeten breed en 39,5 voeten lang binnen muurs. Het koor van de kerk heeft 7 glasramen van gelijke grootte en een dat kleiner is. De kerk zelf heeft aan elke zijde 4 glasramen, alle van redelijke hoogte en breedte. Het dak rust van binnen op acht zware witte stenen pilaren, die achtkantig zijn, vier ter weerszijden.
In het middelvak of ruim der kerke, tegens het beschot van ’t choor, is geplaatst een fraaye predikstoel en twee zeer nette psalmborden; tegens over den predikstoel is, in de muur, een uurwyzer: in ’t ruim hangen twee mooije kooperen kaarskroonen, elk van 16 armen.” In 1844 werden in de kerk drie grote koperen kaarskronen geteld.
In de kerk waren de nodige banken voor de regering, voor de kerkenraad, en voor andere personen: "een gedistingueerde bank voor den Bailluw van Gooiland, en 2 banken voor de Heeren van de buitenplaatsen van ’s-Graavenland." Voor de vrouwen waren in de kerk 209 stoelen, "behalve nog 12 gemeene vrouwenstoelen." In de kerk waren 153 en in het koor 45 graven. "Deze kerk is zeer net, in alles aan het oogmerk beantwoordende (…)."
De muur rondom het kerkhof
De kerk stond op een groot kerkhof, dat – lang voor de grote brand van 1766 – met een muur was omgeven: "in deezen muur, tegen over de ingang van de kerk, is een vry aanzienlijk ijzeren hek, tusschen twee vierkanten steen pijlaaren: boven op de pijlaaren staat, op die aan de linkerzijde, het wapen van Holland, en op het andere het dorpswapen bovengemeld; beiden door leeuwen gehouden: op het voorste vlak der pijlaaren, boven aan, is, ter eene zijde, uitgehouwen een schip, en ter andere zijde een wereldkloot: onder het schip leest men den naam van Jan Jansz. Perk, en onder de wereldkloot, Japje Rijkse Nagel: deeze waren echte lieden, en hebben het gezegde hek aan de kerk geschonken: zijnde hetzelve in den brand van 1766 onbeschadigd gebleeven" (afb. 11).
Afbeelding 11: De muur rond het kerkhof
De pastorie van 1767
Volgens de beschrijving van Van Ollefen in 1795 bleek de pastorie in zeer goede staat te zijn, "dezelve is een zeer spacieus gebouw van den jaare 1767, met een goede tuin er achter; en, daar het woonverblijf van den Predikant, vóór den geweldigen brand van 1766 kort bij de kerk en toren was, bijna zonder eenig uitzicht, is de tegenwoordige pastorij geplaatst voor aan den weg, die naar ’s Graaveland, Soestdijk enz. leidt, en omdat de menigvuldige passage een alleraangenaamst uitzicht heeft."
De klokken van 1768
In de toren werden op 22 juni 1768 twee "metaalen" klokken gehangen, die op 10 maart 1768 door Pieter Seest in de "stads klokgietery" van Amsterdam waren gegoten. De grote klok had een diameter van 125 cm, een hoogte van 136 cm en een gewicht van 1436 kg. Op de grootste klok stond het opschrift (afb. 12):
"Ik Ben Door Last van Die, Hier Onder Staan vergooten,
En Uit ’t Verbrande Stof en Puynhoop Weergesprooten.
W. ten Dam, Schout.
Klaas Haan, en Gerrit Vlaanderen, Buurmeesters.
Tijmen Boelhouwer, Cornelis Vlaanderen, Piet van Lind, Jacob Horst, Jan Boerhout, Schepenen.
Tijmen Nagel, G.T. Vlaanderen, Cornelis Speyker, en G. Frans Vlaanderen, Raden.
Cornelis de Mol, Secretaris."
De tweede zin op de klok duidt erop, dat deze klok is gegoten uit de resten van de bij de brand van 1766 verloren gegane vorige klok of klokken.
De kleine klok had een diameter van 109 cm, een hoogte van 112 cm en een gewicht van 848 kg. Op de kleine klok stonden de volgende versjes (afb. 13):
"O Volk van Hilversom
Verlaat Uw boose Sonden
Eer Dat Uw Sterfdag Kom
En Wij Uw Dood verKonden.
Al Ben Ik Kleynder Als Myn Maat
En Minder in Gewigt,
Nogtans Wek Ik het Volk
En Roepse Tot Hun Pligt,
Des Avonds Op Sijn Tijd
Word Ik Weer Geluyt,
’T Welk Aan Het Werkvolk Zeyd:
Dees Dag Is Om, SCHEY UYT."
Beide klokken gingen in 1943 verloren toen ze door de Duitsers werden gevorderd.
Afbeelding 12: De grote klok rond 1768
Afbeelding 13: De kleine klok van 1768
De preekstoel van 1768
In de herbouwde kerk kwam "een konstige nieuwe predikstoel" te staan. Hij werd in 1768 voor f237,-- gemaakt door Dirk F. Blanke in Delft. De preekstoel werd gemaakt in de Lodewijk XV-stijl en donkerbruin geschilderd (afb. 14). Voor f22,-- zorgde Jan Goedhart voor het vervoer van de nieuwe preekstoel van Delft naar Hilversum. Voor het maken van de preekstoel was een gift ontvangen. Ter ere van de schenker werd een anoniem gedicht gemaakt. Volgens een schets in het archief van de kerkelijke gemeente was het de bedoeling op de nieuwe preekstoel het dorpswapen aan te brengen met het opschrift:
"D O N U M
S(enatus) P(opuli) Q(ue) H(ilversumensis)
1777"
Afbeelding 14: De kansel van 1768. Erachter is de deur naar de consistorie zichtbaar
Arm aan geld, rijk aan bomen
Aan het einde van de achttiende eeuw was de kerk in materiële zin vrij arm. Behalve kerk en pastorie, bestonden haar eigendommen uit een redelijk groot aantal bomen, de z.g. kerkenbomen, deels op dorpsgronden, deels op particuliere terreinen in het gehele dorp verspreid. "Vanwege de kerk", althans ten behoeve van haar, werden van oudsher deze bomen op de brinken en langs de wegen geplant. De rijpe bomen, meestal iepen en linden, werden ten bate van de kerk verkocht en door andere vervangen. Op 6 juni 1771 werd besloten van deze bomen opnieuw een boek aan te leggen. Dit kerkenbomenboek is nog aanwezig. De meeste oude bomen op de hoofdwegen en op de laatste der dorpsbrinken zijn nog zulke kerkenbomen. Eerst op 17 juli 1830 trof de kerkvoogdij een regeling met het gemeentebestuur, waardoor de bomen, op dorpsgrond staande, voortaan het eigendom van het dorp zouden zijn, onder conditie, dat de bomen vóór de pastorie niet anders dan wegens sterfte mochten gerooid worden, en dan door andere vervangen moesten worden, terwijl het snoeien dezer bomen op verkiezing van de predikant of de kerkvoogdij, ten koste van de gemeente zou geschieden. Deze regeling geldt nog (1924). Notulen kerkvoogdij; Kerkeboomenboek in ’t kerkarchief (afschrift in mijn bezit: Frederik Kuijper Dzn).” Een ander bezit waren de 22 bijenschansen, die jaarlijks werden verpacht.
Dorpstoren gered met hoeden op
In 1797 werd de dorpstoren bouwvallig. Besloten werd de grote klok niet meer te luiden. Maar wat had men aan een klok, die men niet gebruiken kon? "Laten wij ze verkoopen", zei men in de Municipaliteit. Maar Jan Perk wist, na informatie, de waarde van die klok zo gering te schatten, dat de verkoop minder voorstanders kreeg. "Laten wij dan den toren afbreken en met den afbraak het raadhuistorentje vergrooten." Hierover werd op 20 juli 1797 een buurtspraak belegd, die een commissie van onderzoek instelde. De commissie rapporteerde, dat de toren voor f700,-- voldoende zou kunnen worden hersteld. Weer werd in de kerk een buurtspraak belegd, waar de vraag werd gesteld: 'abreken of herstellen?' Wie zijn hoed ophield was voor herstel, wie hem afzette voor afbreken. Het pleit voor de bevolking, dat niemand de hoed afzette, waardoor Hilversum zich nog steeds kan verheugen in het bezit van de oude dorpstoren. Volgens de constitutie van 1798, die onder Franse invloed tot stand was gekomen, ging het eigendom van de toren over aan de burgerlijke gemeente.