De brand van 1971
'Uw heiligdom is door het vuur verteerd…'
Brand in de Grote Kerk
Op vrijdagmiddag 3 december 1971, vlak voor Sinterklaas, repeteerde in het catechisatielokaal aan de Oude Torenstraat een groep kinderen met hun leidster voor het aanstaande kerstfeest. Ondertussen werden aan de dakgoten aan de noordkant van de Grote Kerk enige reparaties uitgevoerd. Daarbij maakten de twee loodgieters gebruik van een soort kunstrubber dat als vaste substantie werd aangeleverd. Met een verwarmingstoestel op gas werd het vloeibaar gemaakt en kon het rubber worden gebruikt om de goot mee te herstellen.
Het is waarschijnlijk rond half vier in de middag geweest dat dit apparaat brand veroorzaakte tussen het plafond en het dak van de Grote Kerk. In deze tussenruimte kon het vuur al om zich heen grijpen, zonder dat de loodgieters het zelfs hebben geroken. Ze leenden een bezem bij de koster om na de gedane arbeid het dak en de goten schoon te vegen. Om half vijf brachten ze die terug en was het voor hen weekend.
Op dat moment had het vuur zich behoorlijk verspreid en moet zich tussen vijf en tien over half vijf door het dak van de kerk heen hebben gevreten. Postbodes die bij het postkantoor door de poort reden, zagen naast de toren een rookkolom oprijzen. De vrouw van de koster kon in de kerk, aan de kant van het orgel, een rode gloed zien. "Van het postkantoor en uit de kosterswoning werd de brandweer ongeveer tegelijkertijd gewaarschuwd. Het was toen 17 minuten voor vijf."
Intussen ging de vrouw van de koster de groep repeterende kinderen waarschuwen, die "Haastjerepje" de vlucht namen. Men probeerde nog enige zaken uit het gebouwtje te redden, maar moest daar snel mee stoppen wegens de vuurzee in de kerkzaal vlakbij… Voor de zekerheid werd later uit de kosterswoning ook het meubilair geëvacueerd en "het Avondmaalsstel, dat de koster uit de brandende kerk had weten te redden."
Ik stond erbij en ik keek ernaar - door ds. J. Smit
De juist aangetreden ds. Smit, wijkpredikant van de Centrumwijk, was inkopen aan het doen toen de brand uitbrak. Hij zou die avond bezoek krijgen van collega’s.
Vrijdagmiddag 3 december 1971 zal in mijn herinnering blijven, zolang ik redelijk denken kan. Het was een drukke middag. Ik had nog een paar inkopen te doen voor Sinterklaas en wellicht ook nog voor die avond. Die was namelijk gepland voor een ontvangst van mijn voormalige Puttense collega’s en hun respectievelijke dames. Zij kwamen eens kijken hoe wij ons gesetteld hadden op Soestdijkerstraatweg 3.
Tegen half vijf zal het geweest zijn, dat ik met een zeer onhandig pak, waarin een voetbalspel schuilging, voor Hof van Holland langs over de Kerkbrink sjouwde.
Iemand wees mij op de Grote Kerk: er komt rook uit het dak, steeds meer. Ik keek met hem mee en besloot meteen het Hof van Holland binnen te gaan om de brandweer te bellen. Aan een ober, die met een blad vol koffie liep, vroeg ik of hij bellen wilde omdat ik dacht dat de kerk in brand stond. Ik zie die ober nog, mèt zijn blad vol koffie, door de knieën gaan om door het raam naar het dak aan de overkant te kijken. "Warempel," zei hij, "dat is mis, ik bel." Ik inmiddels weer naar buiten. Op dat moment hoorde ik de sirene van de aansnellende brandweer. Kennelijk had een ander al eerder gebeld.
Ik heb mijn pak gestald in de sigarenwinkel van mevrouw G. van ’t Hof en ben geruime tijd op de Kerkbrink gebleven. De neerval van de brandende torenspits leek voor velen een hoogtepunt: de massa juichte… Voor mij was het een dieptepunt: het huilen stond mij nader dan het lachen. Ik ben stil naar huis gegaan… Een gezellige avond kon het niet meer worden.
Later, bij de ingebruikneming van de gerestaureerde kerk, zei iemand me: “U ziet er heel wat vrolijker uit dan zes jaar geleden.” Ja, wat wil je!
Nog later, bij ons afscheid, vond ik een geblakerde bladzijde uit een oud gezangboek in de verzameling herinneringen opgenomen. Twee gezangen op één bladzijde:
94. Sla, o God vol mededoogen!
Sla Uw oogen
nu genadig op ons neer
daar wij, in Uw huis verschenen
ons vereenen.
naar Uw voorschrift, tot Uw eer.
96. Hallelujah, eeuwig dank en ere
lof, aanbidding, wijsheid, kracht
word’ op aard en in de hemel, Heere
voor Uw liefd’U toegebracht.
Vader, sla ons steeds in liefde gade,
Zoon des Vaders, schenk ons Uw genade…
De liederen werden misschien nooit in één adem gezongen. Ze waren goed genoeg om samen geblakerd over te blijven en ons jaren later een moment van bezinning te bezorgen. Gedachten aan onze God, die slaat… maar ook heelt.
Omdat juist de nachtdienst voor de brandweer inging, was deze op zijn sterkst bemand. Waarschijnlijk nog voor vijf uur ging onder leiding van brandmeester G.J. Huisman een aantal brandweerlieden, gewapend met gasmaskers en nevelspuiten, in de buurt van de toren de brandende kerk binnen. "Nauwelijks waren zij binnen of boven hoorden zij doffe dreunen. Brandende dakgedeelten stortten op de orgelgalerij." Die orgelgalerij was boven hen – ze maakten zich daarom ook zo snel mogelijk uit de voeten. De brandweerlieden realiseerden zich dat een uitslaande brand gevreesd moest worden, en het sein "groot alarm" werd gegeven. Het totale korps van de Hilversumse brandweer maakte zich daarna op om uit te rukken; de korpsen uit ’s-Graveland, Loosdrecht, Bussum, Naarden en Laren werden eveneens gewaarschuwd.
'Geen redden aan'
De twee ladderwagens van de brandweer konden aanvankelijk niet eens goed benut worden wegens de hitte. Een schildersbedrijf uit Loosdrecht stelde ook een ladderwagen ter beschikking. Maar toen de verzengende hitte de slangen aantastte, moest een wagen op een gegeven moment snel verplaatst worden.
Door de hitte liep ook het oude stadhuis direct gevaar meegesleurd te worden in de baaierd van vuur. Omdat aan de Grote Kerk 'geen redden aan' was, besloot hoofdbrandmeester C.G. Doornberg om zich vooral te richten op het behouden van de panden dichtbij. In de eerste plaats werd een gordijn van bluswater opgetrokken tussen de kerk en het oude raadhuis.
Een kalme wind voerde echter ook duizenden stukjes brandend hout en papier mee in de richting van de Havenstraat, waardoor met name de apotheek Heemskerk Düker en het postkantoor bedreigd werden. De bedrijfsbrandweer van de PTT had, zelfs met assistentie van de brandweer van ’s-Graveland, de grootste moeite om "de vonkenregen op het dak van het postkantoor te bestrijden. Een begin van brand kon in de kiem worden gesmoord." Men vreesde ook dat de ruiten in de naar de kerk gerichte gevel zouden springen. De bedreiging van het postkantoor leidde ertoe dat men al gauw de deuren sloot en kostbare stukken en geld in veiligheid bracht.
Inmiddels stroomde een menigte belangstellenden en nieuwsgierigen toe en verdrong zich om niets van het schouwspel te hoeven missen (afb. 25). Sommigen hielpen om auto’s weg te duwen die de brandweer in de weg stonden, maar ook omdat deze gevaar liepen ook zelf in brand te vliegen. Soms moest op de eigenaars worden gewacht, die hun auto dan zelf wegreden. "Kleine botsingen bleven niet uit, daar bestuurders in hun haast om weg te komen hortend en stotend de gaspedalen bedienden."
Afbeelding 25: Een grote menigte wilde niets van het schouwspel missen
Behalve de dreiging voor het postkantoor had de brand ook andere gevolgen voor de posterijen: "De belangstellende menigte op de Kerkbrink had tot gevolg dat de expeditie van de post gestagneerd werd. De auto’s konden er niet uit, zodat de brievenbussen niet geleegd konden worden, en de gereedgemaakte stukken niet naar het station werden gebracht." De brieven zouden dus een dagje later bezorgd worden.
De politie had moeite om de menigte op gepaste afstand te houden. Vrijwilligers uit het publiek hielpen hen daarbij en men slaagde er ook in dranghekken te plaatsen. Soms echter kwamen de toeschouwers zo dichtbij dat in geval van instortingen zeker slachtoffers zouden zijn gevallen. De brandweer werd ook gehinderd door de "weinig meegaande" menigte: twee wagens, die na een brandmelding in de Kolenstraat naar de Kerkbrink kwamen ter versterking, konden nauwelijks zonder ongelukken bij de plek des onheils komen.
Toen het vuur het dak goed in zijn greep had, rezen de vlammen soms zo hoog op als de torenspits. "Kort na vijf uur sprongen de ramen en kolkte het vuur aan de Kerkbrinkzijde naar buiten." (afb. 26) Daar stonden ook de burgemeester, een wethouder en ds. Smit, welke laatste de brand vroeg had ontdekt toen hij terug kwam van zijn Sinterklaasinkopen. Het Leger des Heils voorzag hen, de brandweerlieden en ordehandhavers van koffie en later soep.
Afbeelding 26: Een doorkijk in de brandende kerk
Afbeelding 27: De toren brand
Afbeelding 28: Het dak is zo goed als uitgebrand, de torenspits staat in lichterlaaie
In het inwendige van de toren waren de vlammen ook doorgedrongen. De muren van een meter dik konden de brand wel aan, maar de toren werd op den duur een soort schoorsteen die uit de galmgaten gloeiende deeltjes uitspuwde (afb. 27); alle vonken deden het spektakel op een "oogverblindend vuurwerk-schouwspel" lijken. Binnen in de gloeiende muren smolten de klokken, die na de oorlog waren gegoten van brons dat nog uit Duitsland afkomstig was.
Nog geen uur na de brandmelding stonden van de kerk zelf eigenlijk alleen de muren nog (afb. 28). "Verkoolde dakspanten stortten in de vlammenzee." Het was maar de vraag hoe lang de torenspits het zou houden. "Lange tijd hielden de spanten van de spits de strijd vol. Kruis en haan trotseerden de vlammen" tot drie minuten voor zes. Op dat moment begaven de doorgevreten houten balken het en kwam de torenspits "met donderend geraas" naar beneden, vergezeld van een enorme vonkenregen (afb. 28). Door vele toeschouwers werd dit met gejoel begroet; anderen konden de ogen niet droog houden. Brandweerlieden snelden meteen toe om de brandende resten te doven. Kort daarna werden kruis en haan op een vrachtauto geladen en afgevoerd.
Rond negen uur ’s avonds kon het merendeel van de aanwezige brandweer inrukken. Het nablussen duurde tot diep in de nacht. De volgende dag smeulde de toren nog na; zaterdagavond laaiden de vlammen in het hart van het oudste monument van Hilversum weer op. Nu was één wagen van de brandweer voldoende om de vlammen te doven.
Nasleep
Het verwoestende vuur had van de Grote Kerk in korte tijd weinig meer overgelaten dan de muren van kerk en toren, gevuld met verkoold hout en verwrongen staal. Een stille, ironische getuige was de gasfles die de loodgieters in de goot hadden laten liggen. Hij was niet ontploft (afb. 30 t/m 33).
Afbeelding 30: In de ruïne, vermoedelijk de dag na de brand, er staat nog een spuit voor het nablussen
Afbeelding 31: In de ruïne, noordzijde, de gebogen stalen balken aan de muur herinneren aan het het klankbod van de kansel
Afbeelding 32: Foto van de deur naar de consistorie, de linkerdeur op afbeelding 30, te zien zij den oude stoelen en een deel van de boekerij
Afbeelding 33: De gasfles die de loodgieters bij hun noodlottige werkzaamheden hadden gebruikt
In de toren hadden delen van het uurwerk en het mechanisme de brand overleefd. Omdat deze elk moment naar beneden konden vallen, werd het ontraden door de Oude Torenstraat te lopen. Aan de kant van de Kerkbrink was er niet minder gevaar. De gevel van de kerk met het grote raam erin zou, zo werd gevreesd, "een stevige wind" niet aankunnen en in kunnen storten. Het was dus verboden het afgerasterde terrein van de kerk te betreden. Sommigen waren echter eigenwijs en klommen over de dranghekken. "Diverse keren trad de politie bekeurend tegen hen op."
De volgende week begon het opruimen van het puin in de ruïne en het beveiligen van de gevel met de steen 'Predikt het Evangelie'. De hoofdbrandmeester, Doornberg, had immers gezegd: "Als er een flinke storm komt dan valt de voorgevel waarschijnlijk om". Men was van zins de gevel preventief neer te halen, maar omdat over al of niet herbouwen van de kerk nog (sic) geen besluit was genomen, zag men daar vooralsnog vanaf. Op donderdag 9 december werd daarom "een steiger tegen de ingangspartij geplaatst, die de muur in bedwang moet houden." (afb. 33, 34)
Afbeelding 34: De steigers aan de Kerkbrinkzijde in aanbouw
Op de dag na de brand kwam de Centrale kerkenraad bijeen om te vergaderen over het verlies van het hoofdgebouw van de Hervormde Gemeente. Er werd besloten een actiecomité op te richten dat zich ten doel stelde om geld te verzamelen voor het herstel van de Grote Kerk. Onder anderen de praeses van de Centrale Kerkenraad, ds. Bouter, en ds. Smit namen zitting in dat comité. Er was toen echter reeds "een stroming binnen de hervormde kerk, die de gelegenheid wil aangrijpen om een kleiner gebouw te laten neerzetten." Herbouw in de oude omvang zou dus mogelijk op meer dan alleen bouwtechnische problemen kunnen stuiten.
Op zondag 5 december ging ds. Smit tweemaal voor in de Nieuwe Kerk. Hij had bij zichzelf gedacht: "Gelukkig hebben we de Nieuwe Kerk nog. We kunnen dus zondag gewoon doorgaan." Bepalend voor de preek was vanzelfsprekend dat het de tweede zondag van advent was, maar ds. Smit "kon natuurlijk niet langs de brand en de gevolgen daarvan." Een van de liederen die hij die zondag liet zingen, was Psalm 74: 7. Daar staat:
"Uw heiligdom is door het vuur verteerd,
niets heeft zijn glans voor ’t woên des gloeds beveiligd.
Uw schoon paleis, Uw woning, is ontheiligd,
ten gronde toe in puin en as verkeerd."
Naast veel emotionele reacties richting kerkenraad en predikant kwamen inmiddels ook de eerste giften ten bate van het herstel binnen.
De Grote Kerk 1972–1976
Na het opruimen van het puin stond de ruïne er twee jaar troosteloos bij en leek de natuur de plek tussen de muren aan de Kerkbrink terug te eisen. Ondertussen woedde buiten die muren een discussie over het al of niet herbouwen van de Grote Kerk (afb. 35).
Afbeelding 35: De ruïne na de opruimwerkzaamheden, links is de gestutte gevel zichtbaar, rechtsonder een deel van het theehuisje
In december 1972 begon een afdeling van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis onder leiding van professionals aan opgravingen op het kerkterrein. De werkzaamheden, die niet van een leien dakje gingen, brachten aanvankelijk niet de gewenste resultaten aan het licht; de onderzoekers vonden slechts menselijke resten, kisten, scherven en munten. De moeizame arbeid en tegenvallende resultaten leidden ertoe dat in mei 1973 dit onderzoek werd gestaakt. Een maand later nam de archeologische afdeling Hilversum "Naerdincklandt" de fakkel over. Deze vonden oude fundamenten die aanwijzingen gaven voor een veel vroeger kerkelijk leven in Hilversum. De opgravingen werden echter voortijdig afgebroken.
Dat kwam doordat deze in de nabijheid van de toren plaatsvonden; de gemeente Hilversum, eigenaar van de kerktoren, liet deze in 1974 restaureren. Op drie december van dat jaar, precies drie jaar na de brand, werd door de commandant van de brandweer een bronzen gedenkplaat onthuld met daarop de gegevens van brand en herbouw. De klokken, tweedehands aangeschaft uit een kerk in Den Haag, luidden weer om het moment te gedenken waarop de brand uitbrak.
In de zomer van het jaar daarop, 1975, was de ruïne vanuit een heel ander oogpunt het voorwerp van studie. Peter Houtman, student aan de Middelbare Tuinbouwschool, onderzocht de planten die in de ruïne groeiden. Het was inmiddels een klein bosje binnen de muren geworden. Sommige planten waren zo hoog geworden, dat ze gekapt moesten worden. De planten die Houtman vond, waren: reukloze kamille, gewoon en harig wilgenroosje, smalle en ruige weegbree, aardebloem, klein hoefblad, raket, Canadese fijnstraal, melde, klein maasjeskruid, zwarte nachtschade, brandnetel, herderstasje, muur, perzikkruid, vlier, bijvoet, roze bastwederik, schietwilg, Noorse esdoorn, klimop, straatgras en andere grassoorten. De Gooi- en Eemlander merkte daarover op: "de wond, die de vlammen in het hart van Hilversum hadden achtergelaten, was door de natuur inmiddels bedekt met een grote groene pleister." (afb. 36 en 37)
Maar voor vele leden van de Wijkgemeente Centrum was deze pleister niet voldoende. Zij probeerden de open wond in het hart van Hilversum te dichten door de Grote Kerk te doen herrijzen.
Afbeelding 36 en 37: Het interieur van de ruïne
Uniek
Het zit misschien wel in elk mens, dat hij graag iets in zijn bezit heeft wat niet ieder ander ook heeft. Iets bijzonders, een voorwerp, waarvan er geen dertien in een dozijn zitten.
Vaak zijn zulke dingen ook nog verbonden aan bepaalde personen of gebeurtenissen. ’t Is nog van je grootvader geweest, bijvoorbeeld die koperen tabaksdoos. Of het is gebruikt op die dag, waarop de ramp in Zuid-West Nederland plaatsvond, bijvoorbeeld een enveloppe met postzegel op die dag afgestempeld, terwijl hij maanden later pas aankwam. De brand in de Grote Kerk leverde ook zulke bijzondere dingen op.
In de Gooi- en Eemlander van 11 november 1977 (in het archief van de kerk) vond ik waar ik een paar uren naar gezocht heb. Want ik wist, dat het ergens was. Ik doel op het stukje met de titel: "Ruïneplanten als pleister op de wonde". Daarin vertelt Peter Houtman (toen Badhuislaan, ik geloof nr 18) "geïnteresseerd in het doen en laten van 'Moeder Natuur' " wat hij in de ruïne aantrof. Hij kwam tot 25 soorten planten.
Van plantkunde weet ik nog dat zaden verspreid worden door gewoon te vallen of ook wel door de wind, het water en de vogels en door mensenhand. In een verbrande kerk zonder dak was er vrij spel. Een naast het stukje staande foto laat een compleet bos(je) zien.
Ik heb Peter in de ruïne niet ontmoet. Maar ik heb er wel meer dan eens doorgeschuimd. En ook ik kreeg oog voor wat de natuur hier gedaan had. Een klein boompje, nog maar een twijg, hield ik in de gaten. Bij een volgende keer groef ik het voorzichtig uit en nam het mee. Nu staat het als een volwassen geworden schietwilg op het terrein bij ons zomerhuisje in Ouddorp. De stam al wel 15 cm dik, veel zijtakken, hoogte vier meter: de kerkboom.
Een pleister op de wonde noemt de wijkpredikant het niet. Goed voor biologen!
Een teken van nieuw leven en nieuw begin op een plaats waar het vuur verwoestte, geeft mij meer gedachten. En in elk geval: wij bezitten iets unieks. Een boom geworteld in de Hilversumse Grote Kerk.